weekopening de Westerkim

maandag 27 november 2023

De hemel dichterbij – serie over de komende heerlijkheid (3) Geluksvogels krijgen een plek in Gods huis

1e lied: Hoe lieflijk, hoe vol heilgenot – Psalm 84: 1 en 2 (OB)

 

 

Bijbel: (a) Psalm 84: 6-13 en (b) 2 Korintiërs 5: 1-7 (NBV21)

6 Gelukkig wie bij U hun toevlucht zoeken, met in hun hart de wegen naar U.

7-8 Trekken zij door een dal van dorheid, het verandert…in een oase; rijke zegen daalt als regen neer. Steeds krachtiger gaan zij voort om in Sion voor God te verschijnen.

9 HEER, God van de hemelse machten, hoor mijn gebed; luister toch, God van Jakob. 10 God, ons schild, zie naar ons om, sla goedgunstig het oog op uw gezalfde.

11 Beter één dag in uw voorhoven dan duizend dagen daarbuiten,

liever op de drempel van Gods huis dan wonen in de tenten der goddelozen.

12 Want God, de HEER, is een zon en een schild. Genade en glorie schenkt de HEER, zijn weldaden weigert Hij niet aan wie oprecht hun weg gaan.

13 HEER van de hemelse machten, gelukkig de mens die op U vertrouwt.

1 Wij weten dat wanneer onze aardse tent, het lichaam waarin wij wonen, wordt afgebroken, we van God een woning krijgen: een eeuwig, niet door mensenhanden gemaakt huis in de hemel.

2 Wij zuchten in onze aardse tent en zouden willen dat onze hemelse woning er nu al over wordt aangetrokken.

3 We zijn er echter zeker van dat we bekleed zullen worden en niet naakt zullen zijn.

4 Zolang we in onze aardse tent verblijven zuchten we onder een zware last, omdat we niet willen dat deze kleding wordt uitgetrokken; we willen dat er nieuwe over wordt aangetrokken, zodat het sterfelijke door het leven wordt verslonden.

5 Hiervoor heeft God zelf ons gereedgemaakt, door ons de Geest als onderpand te geven.

6 Dus blijven wij altijd vol goede moed, ook al weten we dat zolang dit lichaam onze woning is, we ver van de Heer wonen.

7 We leven nu immers vanuit vertrouwen, zonder al echt te zien.

Overdenking: Geluksvogels krijgen een plek in Gods huis

Geluksvogels…, dat zeggen we van mensen die ‘t meezit in het leven. Mensen die knap, rijk en succesvol zijn; een mooi leven hebben, gezond zijn. Dat geldt helaas niet voor veel mensen die hier zijn komen wonen. Miljonairs ben ik hier niet tegen gekomen. Schoonheid vergaat en gezondheid laat te wensen over.

Logisch dat iemand denkt: dan ben je géén geluksvogel. Eerder een pechvogel.

Je zult maar alles opmoeten geven: je vertrouwde huis, mobiliteit, zelfstandigheid. Je moet dingen uit handen geven, je kunt ‘t zelf niet meer aan. Vanwege uw lichamelijke of geestelijke situatie hebt u zorg nodig. De één heeft er meer moeite mee dan de ander. In dit huis zitten vogels van diverse pluimage: mensen met allerlei achtergronden. Sommigen groeiden op de boerderij op en deden later ook dat werk. Anderen groeiden op in de stad en konden studeren. Mensen uit het noorden of het zuiden; katholiek, hervormd of gereformeerd of wat ook. De één kwam uit een arbeidersgezin; de ander uit ‘n familie van ondernemers. Velen van u kregen een christelijke opvoeding mee van vader en moeder, kerk en school. En binnen ieder gezin zong elk vogeltje zoals het gebekt is: geen koekoek éénzang. Vogels… In het voorjaar word ik altijd blij als ik vogels hoor tjilpen. Af en toe bij kom ik iemand met kanaries en dwergpapagaaien in een volière. Kleine vogels, kleurrijke vogels: elk met hun eigen geluid. Vogels in allerlei soorten: mussen en zwaluwen, duiven en raven, arenden. En zoveel meer. Psalm 84 noemt de mus en de zwaluw. Waarom? Eerst iets over Psalm 84. Het is een pelgrimslied van Israëlieten, die vol verlangen optrekken naar Jeruzalem, voor één van de drie grote feesten. Daar staat de tempel van de HERE God. Daar raken hemel en aarde elkaar. Daar verschijn je voor de levende God (v. 3)! Daar in Gods huis wonen priesters, die er Gods genade loven. Daar brengen zij offers voor de zonden; spreken zij woorden van verzoening en zegen. Gelukkig zijn die priesters!

Uit alle hoeken komen Israëlieten: uit het noorden en zuiden, over bergen en door dalen. De gedachten gaan tijdens de pelgrimsreis uit naar een mus en zwaluw (v. 4).

Die mus: zo’n grijze, onopvallend mus pikt die kruimels op van de offers in de tempel. En die zwaluw: die vangen de vliegjes die op het bloed van het offervlees afkomen. En onder de pannen van de tempel hebben ze hun zwaluwnestjes gebouwd. Ook die mussen en zwaluwen zijn gelukkig te prijzen, dat ze er wonen (v. 5) en niets tekort komen. De dichter verzucht: Gelukkig wie bij U, God, hun toevlucht zoeken (v. 6). Laat mij er ook zo thuis zijn, net als die priesters en vogels.

Daar gaan die mensen onderweg, overal vandaan; pelgrims, en zijn wij dat niet ook? Mensen onderweg? Onderweg naar het einde? Zeker, maar ook onderweg naar een nieuw begin dat God eens zal maken! Soms gaan we tobbend door het levend, als pechvogels. De psalm heeft ’t daar over: ‘een toevlucht zoeken’, ‘trekken door dorre tijden’, leven tussen goddelozen’ (v. 6-8,11). Daarin herkennen wij ons. Niet altijd was leven gemakkelijk, waren er moeiten enz. Maar wat was je dankbaar als je kracht ontving, als na tegenslag ook er zegen en weldaden kwamen (v. 8,12). Dan ben je een geluksvogel in Gods nabijheid! Het lied sluit af met een felicitatie: ‘Gelukkig de mens, HEER, die op U vertrouwt’ (v. 13). Mooi, maar ach… Kijk eens om je heen, zie, voel. Wat voor vogel voelt ú zich? Zo onbeduidend als een mus? Zo’n zwaluw, die alle kanten opvliegt? Vast geen dwergpapagaai of paradijsvogel, laat staan een arend met z’n grote vleugels. Wie hier woont, kan zich een pechvogel voelen. Weggestopt, vergeten. En tòch: ondanks wat u mankeert en wat maakt dat u hier bent komen wonen, bent u een geluksvogel. God verliest u hier niet uit het oog! Ook niet hier in huis, waar we in onze kwetsbaarheid bij God een toevlucht zoeken.

Wat een zegen, dat er hier kerkdiensten, weekopeningen, samenzangmomenten zijn! Hier is a.h.w. voor u een nest dichtbij God. Hier mag u wat kracht in zwakheid op doen. Hier wil God uw schild zijn, die u beschermt, uw zon, die u verwarmt (v. 9-12).

Hoe goed is ‘t om hier in soms dorre tijden voor God te verschijnen en Hem te loven. Geluksvogels krijgen een plek in dit huis! We danken God ervoor!

Dat krijgt een vervolg op een bijzondere manier.

Ik kan er niet omheen, dat er hier vaak mensen sterven. Paulus noemt dat beeldend ‘de aardse tent – het lichaam waarin wij wonen – wordt afgebroken’ (2 Korintiërs 5:1).

We zuchten in onze oude tent onder een zware last (v. 2,4). Dat zie je, dat voel je; broosheid en vergankelijkheid worden steeds zichtbaarder. Maar wat ben je een geluksvogel, als je God kent! Zeker, hier op aarde wonen we nog ver van de Heer (v. 6). Maar Gods belofte is, dat wie in Christus zijn van God ‘een woning krijgen: een eeuwig, niet door mensenhanden gemaakt huis in de hemel’ (v. 1)!

Dat mag bij alle verdriet en pijn hier toch goede moed geven (v. 6): de afbraak wordt eens nieuwbouw! Een nieuw huis voor mijn lichaam. Blij vooruitzicht dat mij streelt! Dat zíen we nog niet, maar we leven vanuit vertrouwen (v. 7). Eens verliezen wij mensen hier ons plek; we zijn als gras, dat verdort. Zeker. Maar wie op God vertrouwen, zijn geluksvogels, die in Gods rijk een eeuwig huis krijgen. Dan zijn we net kleurrijke paradijsvogels. Dan is er geen rouw, verdriet of pijn meer. Die hoop mag al ons leed hier al verzachten, want eens komen wij in het hemels Vaderland.

Amen

2e lied: Nooit kan ’t geloof te veel verwachten – Gezang 291: 2 (LvdK)

 

Hartelijke groet van Klaas van Hoek, geestelijk verzorger De Westerkim