1e lied: Heer, die mij ziet zoals ik ben – Psalm 139 (LvdK)
1 Heer, die mij ziet zoals ik ben, / dieper dan ik mijzelf ooit ken, kent Gij mij, Gij weet waar ik ga, / Gij volgt mij waar ik zit of sta. Wat mij ten diepste houdt bewogen, / ‘t ligt alles open voor uw ogen.
14 Doorgrond, o God, mijn hart; het ligt / toch open voor uw aangezicht.
Toets mij of niet een weg in mij / mij schaadt en leidt aan U voorbij. O God, houd mij geheel omgeven, / en leid mij op de weg ten leven.
Bijbel: Psalm 139 (NBV21) – Voor de koorleider. Van David, een psalm.
1 HEER, U kent mij, U doorgrondt mij,
2 U weet het als ik zit of sta, U doorziet van verre mijn gedachten.
3 Ga ik op weg of rust ik uit, U merkt het op, met al mijn wegen bent U vertrouwd. 4 Geen woord ligt op mijn tong, of U, HEER, kent het ten volle.
5 U omsluit mij, van achter en van voren, U legt uw hand op mij.
6 Wonderlijk zoals U mij kent, het gaat mijn begrip te boven.
7 Hoe zou ik aan uw aandacht ontsnappen, hoe aan uw blikken ontkomen?
8 Klom ik op naar de hemel – U tref ik daar, lag ik neer in het dodenrijk – U bent daar.
9 Al verhief ik mij op de vleugels van de dageraad, al ging ik wonen voorbij de verste zee, 10 ook daar zou uw hand mij leiden, zou uw rechterhand mij vasthouden. (…)
13 U was het die mijn nieren vormde, die mij weefde in de buik van mijn moeder.
14 Ik loof U om het ontzaglijke wonder van mijn bestaan, wonderbaarlijk is wat U gemaakt hebt. Ik weet het, tot in het diepst van mijn ziel.
15 Toen ik in het verborgene gemaakt werd, kunstig geweven in de schoot van de aarde, was mijn wezen voor U geen geheim.
16 Uw ogen zagen mijn vormeloos begin, alles werd in uw boekrol opgetekend,
aan de dagen van mijn bestaan ontbrak er niet één.
17 Hoe rijk zijn uw gedachten, God, hoe eindeloos in aantal, ontelbaar veel,
18 meer dan er zand is bij de zee. Ontwaak ik, dan nog ben ik bij U. (…)
23 Doorgrond mij, God, en ken mijn hart; peil mij, weet wat mij kwelt,
24 zie of ik geen verkeerde weg ga, en leid mij op de weg die eeuwig is.
Overdenking: God kent mij – waar, wie en hoe ik er ook aan toe ben!
Stel, we houden een enquête u naar uw favoriete psalmen. Welke psalmen zouden er dan in onze Westerkim ‘Top 10’ komen? Vast ook de psalm van vandaag: Psalm 139.
Psalm 139 is een levenslied voor alle tijden en voor iedereen. Waarom?
Omdat God mij ként (1-6), waar, wie en hoe ik er ook aan toe ben; misschien wel depressief (7-12). Dit kennen is een wonder van Gods nabijheid, altijd en overal. Ook bezingt de psalm ons ontstaan in de moederschoot: een wonder van Gods almacht. (13-18). Het lied gaat over in een radicale toewijding aan God: ‘Zou ik niet haten, wie U haten?’, dat ik voor nu oversla (19-22). Het lied sluit af met een gebed, waarin het aansluit bij het begin: ‘Doorgrond mij, ken mijn hart…, zie of ik geen verkeerde weg ga en leid mij op de weg die eeuwig is.’ (23-24).
David begint het 1e deel met een belijdenis: HEER, U kent mij en doorgrondt mij. God kent mij. Dat is méér dan als wij zeggen: “Die ken ik.” Ja, je kent iemands om z’n gezícht, naam of iets wat hij/zij je heeft verteld, wat je over haar/hem hoorde. Maar als Gód je kent, gaat dat dieper. Dan gaat ‘t om een kennen met je hart: “Ik ken je door en door, Ik heb je lief. Mét je fouten en gebreken, ook met je mooie en lieve kanten. Ik ben bij je.” Dat zit ook in de naam HEER: “Ik zal er zijn!”
Dat God je doorgrondt reikt nog verder dan kennen. Hij peilt wat ik bedoel, waar ik naar toe wil. Mensen kunnen elkaar heel goed kennen. Maar echt helemaal doorzien, doorgronden? Ik hoor van echtparen wel eens anders.
Trouwens, het kan je ook afschrikken: dat iemand je zou doorzien.
Stel je voor dat mijn innerlijke leven ineens op straat kwam
te liggen. Ik zou me schamen? Zo kan ik ook naar God kijken: als ‘Big Brother’ (Father), voor
wie ik bang kan zijn. Al mijn zonden en fouten, elk woord, iedere
gedachte kent Hij! Hij kan dat allemaal tégen mij gebruiken. Berg je dan maar! Toch: dat God mij kent en doorgrondt, is niet afschrikwekkend bedoeld! Er is juist sprake van een goede relatie van een ‘U’ en een ‘ik’, van God met David. En zo mag ’t ook voor u en mij, voor ons gelden. Met elk mens, met onze ups en downs, leeft Hij mee. Omdat wij het werk van zijn kunstenaarshanden zijn. Dát maakt dit lied zo warm en diepgaand. Zie hoe mooi er staat: ‘U omsluit mij, van achter en van voren, U legt uw hand op mij’ (5). Dat ‘omsluiten’ is niet benauwend, integendeel. Vergelijk ‘t met een liefdevolle omhelzing. Dan leg je je hand geruststellend op de schouders van de ander, om die te laten weten: “Het is goed, ik ben er bij, ik hou van je!” Zo omringt God mij liefdevol als Vader in blije én in bange tijden.
‘HEER, U doorgrondt en kent mij’. Onbegrijpelijk, ik kan er niet bij (6)! Niet slechts op onze (vroegere) topmomenten van werk, gezin, kerk, vakanties enz. Ook nu, bij alledaagse dingen als zitten, opstaan, liggen, gaan, spreken en denken.
Oók in dit woonzorgcentrum, waar u nu woont, kent God u. Hij merkt het op, als iemand stil in een hoekje of rolstoel zit. Hij ziet u, als je alleen in bed ligt, zonder aanspraak bent in een huiskamer. Ook als iemand verzonken is in zijn geest, is God er nog bij, kent Hij wie anderen en Hem niet meer goed kennen.
In het 2e deel (7-12) merk je dat David niet áltijd Gods kennen geruststellend vond. David wanhoopte soms aan zijn leven. Hij voelde de neiging om te vluchten. Voor God, voor zichzelf en het leven. Ver weg, hoog of laag, in het diepste donker.
Misschien hebt u ook zo’n tijd gehad: wégvluchten bij God en alle ellende vandaan. Maar David ervoer dan: waar ik ook ben, God is overal aanwezig. Zelfs ‘in de diepten zal zijn rechterhand me vasthouden.’ (10)
Bij dit ‘vasthouden’ mag u denken aan Jezus. Hij komt die vluchtende, zoekende mens tegemoet. Hij is het Licht dat onze duisternis verdrijft. Hij doorleefde in zijn sterven de diepste duisternis door onze zonden op zich te nemen. Hij stond ook op uit de dood, zodat ik niet hoef te weg te vluchten, maar weer hoopvol mag léven. Hoezeer het God om léven gaat, zie ik in het 3e deel (13-18). Oók in het donker van de móederschoot is Hij. Daar zag Hij ‘mijn vormeloos begin’, vormde Hij mij als baby. Ook aan ‘t einde zal Hij er zijn: ‘Als ik ontwaak, ben ik nog bij U’. Prachtig beschrijft hij Gods betrokkenheid op ons: ‘Hoe rijk zijn uw gedachten!’
Aan het slot komt David terug op h et begin. Nu bidt hij: ‘Doorgrond mij, o God, en ken mijn hart; peil mij, weet wat mij kwelt; zie, of ik geen verkeerde weg ga, en leid mij op weg die eeuwig is.’ (23-24) Het gaat David niet om ándere mensen, die kwaad doen en hem kwaad maken (19-22). Nee, hij vreest het kwade in zijn eígen hart. Dat kan je op een verkeerde, een doodlopende weg voeren. Herkent u dat? Dat je gedachten de verkeerde kant op kunnen gaan?
Daarom bidt David om Gods liefdevolle correctie, om Gods Geest: “Toets mij of niet een weg in mij / mij schaadt en leidt aan U voorbij. O God, houd mij geheel omgeven en leid mij op de weg ten leven.” (LvdK, v. 14) Zo mogen ook wij bidden: Heilige Geest, help me het slechte te weerstaan en de weg van Jezus Christus te gaan. Hij is ‘de Weg, de waarheid en het leven’ (Joh. 14:6).
Vader, leg door Jezus uw vergevende en genezende hand op ons. En ken mij, weet wie ik ben en hoe ik er ook aan toe ben!
Amen
2e lied: Ons leven, Heer, is in uw hand – Gezang 512 (Weerklank); melodie: Psalm 73
1 Ons leven, Heer, is in uw hand, / ligt als een stroom door dorstig land, gevoed, gelaafd aan al uw bronnen; / U bent uw werk in ons begonnen.
Is onze weg geen effen baan, / toch gaat het op uw toekomst aan; wij erven aan het eind der tocht / het land zo lang door ons gezocht.
2 Al zien de mensen het soms niet, / U weet, o God, van ons verdriet; de donkerheid, de vele vragen, / wij kunnen het alleen niet dragen. Maar, trouwe Vader van omhoog, / hoe gunstrijk ziet op ons uw oog, U helpt ons Zelf: wij houden stand, / als wij het geven in uw hand.
3 O God, wat bent U eindloos goed / voor ieder die belijden moet: het goede, Heer, op al mijn wegen, / heb ik van U alleen gekregen en wat ik slecht acht, mijn ellend’, / het is, o God, bij U bekend, ik mag het zeker weten, Heer, / dat U ’t voor mij ten beste keert.
Gebed: (m.b.v. een gedicht bij Ps. 139 van Hans Bouma, In de schaduw van de Psalmen)
God, die mij uitvond, toegewijd tekende in de schoot van mijn moeder, Als geen ander bent U op de hoogte van mij; feilloos peilt U de diepten van mijn ziel. U, die mijn woorden voorziet, mij herkent aan mijn voetstap – hoe woon ik in uw aandacht! Nooit ontga ik U. Duik ik weg in het heelal, los ik op in de zee, onontkoombaar is uw hand. Wikkel ik mij in duisternis, licht overstelpt mij. God, mijn God, wie ben ík? Onderzoek mij, keur mij, heb mij lief. Als míjn weg maar geen heilloze weg is.
Vader in de hemel, laat deze psalm troost geven aan mensen, die nog op de vlucht zijn voor omstandigheden, gevangen zitten in donkere, eenzame gedachten en gevoelens, nog op de vlucht voor U. Misschien is ‘t wel iemand van ons. Heer, ken en doorgrond ons, heb ons lief. Wie of waar we ook zijn, hoe we er ook aan toe zijn, wij blijven voor U bereikbaar. Misschien weten we door ziekte of ouderdom niet goed meer wie wij of anderen om ons heen zijn. Dan nòg kent U ons in onze grijze mist. We bidden U om overgave van onszelf aan U, voor mensen in nood, eenzaamheid of verdriet. Vader, Zoon en Geest, U kent ieders hart en situatie. U nodigt ons uit om mét ons verleden, heden én toekomst bij U te komen. Omsluit ons met uw aanwezige handen. Doe onze teleurstellingen met U weg. Maak ruimte in ons voor U, zodat wij ons bij U ‘thuis’ gaan voelen. En toon ons dat Christus heel onze weg gelopen heeft én meeloopt. Amen