1e lied: Houd U niet stil, o God, zwijg niet! – Eigen lied bij Psalm 83 (mel. Ps. 35)
hele lied: www.klaasvanhoek.nl/liederen/hoe-lang-nog-zult-u-mij-vergeten/
1a Houd U niet stil, o God, zwijg niet! / Dat U niet langer lijdzaam ziet, hoe dat uw vijanden zich roeren, / vol trots en haat op uw volk loeren.
2b Doe hen als U met Midjan deed, / ja, met Salmunna, Zebach deed. Die zeiden: “Wij bezetten nu / het land – de woning, God, van U”.
3 Mijn God, maak hen als kaf dat door / de wind verwaait, zonder een spoor. Zoals de vlammen bos verzengen, / zal hen uw storm verwarring brengen. Zet hen te kijk, doe hen vergaan, / zodat zij vragen naar uw naam en weten: HEER, er is maar Eén / de Allerhoogste – U alleen!
Bijbel: Rechters 8 (bekort) – Gideon rekent af met Midjan, Sukkot en Penuel; zijn einde
723 Toen de Midjanieten op de vlucht sloegen, riep Gideon de mannen uit Naftali, Aser en Manasse terug om hen te achtervolgen. 24-25 Ook riep hij de stam Efraïm mee te doen. De mannen van Efraïm doodden Oreb en Zeëb, de legeraanvoerders van Midjan. Hun hoofden brachten ze naar Gideon. 81 Daarbij maakten ze Gideon heftige verwijten: ‘Waarom betrok u ons er niet bij toen u tegen de Midjanieten ging vechten? Dat is geen manier van doen!’ 2 Gideon zei: ‘U hebt de kroon gezet op ons werk! 3 God heeft Oreb en Zeëb uitgeleverd aan u. Daarbij stelt wat ik deed niets voor?’ Toen zakte hun woede.
4 Ook Gideon en zijn 300 mannen achtervolgden de Midjanieten. Omdat ze uitgeput waren, 5 vroeg hij de burgers van Sukkot: ‘Ik zit Zebach en Salmunna, de koningen van Midjan, achterna. Geef ons wat te eten, want we zijn uitgeput.’ 6 Maar de leiders zeiden: ‘Waarom dan? Hebt u Zebach en Salmunna soms al in handen?’ 7 ‘Nee,’ zei Gideon, ‘maar wanneer de HEER hen aan mij uitlevert, zullen jullie het weten! Reken maar!’ 8 Van Sukkot ging hij naar Penuel. Daar vroeg hij hetzelfde en kreeg ook hetzelfde antwoord. 9 Gideon dreigde hen: ‘Als ik weer kom, breek ik jullie toren af.’ 10 Intussen sloegen Zebach en Salmunna hun kamp op in Karkor. Hun leger telde nog maar 15.000 man; 120.000 soldaten waren al gesneuveld. 11-12 Gideon versloeg hen en nam ook Zebach en Salmunna gevangen. 13-15 Toen hij bij Sukkot kwam, zei hij: ‘Jullie lachten mij uit, toen je zei: “Waarom zouden wij uw leger te eten geven? Hebt u Zebach en Salmunna al in handen?” Kijk, hier zijn ze!’ 16 Hij liet hun leiders afranselen. 17 En bij Penuel brak hij de toren af en doodde de inwoners van die stad.
18 Gideon vroeg aan Zebach en Salmunna: ‘Wat waren dat voor mannen die u bij de Tabor hebt gedood?’ ‘Ze leken wel koningszonen, net als u,’ antwoordden ze.19 Toen zei Gideon: ‘Dat waren mijn volle broers! Zo waar de HEER leeft, als u hen in leven had gelaten, zou ik u nu niet doden.’ 20-21 Toen doodde Gideon hen zelf.22 De Israëlieten zeiden tegen Gideon: ‘U hebt ons bevrijd uit de greep van Midjan. Wees daarom onze heerser.’ 23 Maar Gideon antwoordde: ‘Ik zal uw heerser niet zijn, want de HEER is uw heerser. 24 Ik vraag u iets anders: laat ieder mij een ring geven uit de buit op de Midjanieten.’ 25-26 ‘Natuurlijk!’ antwoordden ze. Ze gaven hem hun gouden ringen, samen wel 1700 sjekel (18 kilo). 27 Gideon liet er een efod (priester-gewaad) van maken en gaf dat een plek in Ofra. Daar ging Israël het aanbidden. Dit leidde tot de ondergang van Gideon en zijn familie.
28-30 Onder Gideon was er 40 jaar rust. In Ofra kreeg hij 70 zonen, want hij had veel vrouwen. 32 Gideon stierf in gezegende ouderdom. 33-35 Na zijn dood ging Israël opnieuw de Baäls dienen; ze vergaten de HEER, die hen van de vijanden had gered en ze waren ondankbaar naar de familie van Gideon toe, voor het goede dat hij gedaan had.
Overdenking: Gideon doet ons uitzien naar de Richter van ’t heelal
Gideon spreekt tot de verbeelding. Bijna alleen ging hij op de Midjanieten af!
Niet door kracht of geweld, maar in vertrouwen op God, met maar 300 man.
Gideon: een gelovige om jaloers op te zijn! Dat is ons beeld na hoofdstuk 6-7.
En dan lezen we hoofdstuk 8. Eerst word je nog blij van zijn optreden.
Maar later blijkt ‘t niet allemaal geloof wat er blinkt. Integendeel. Hoe kan dat toch?
Gideon, die begon met het omhakken van de beelden van Baäl en Asjera (hf. 6), laat
in dit hoofdstuk zowel goede kanten als zwakke kanten zien. En wat levert ‘t op?
Als Gideon sterft, gaat Israël opnieuw de Baäl dienen; ze vergeten God. (8:34)
Hoofdstuk 8 begint waar hoofdstuk 7 eindigt: door Gideon en zijn 300 man richt de
HEER paniek aan onder de Midjanieten. Ze vluchten en willen de Jordaan oversteken.
Gideon schakelt de mannen uit Naftali, Aser en Manasse nu wel weer in voor de
achtervolging. Deze keer roept hij ook de stam Efraïm erbij. Die krijgen twee leger-
aanvoerders te pakken, Oreb en Zeëb. Hun hoofden brengen ze naar Gideon. Maar
die ontmoeting dreigt uit de hand te lopen. De Efraïmieten voelen zich in hun eer
aangetast. Waarom riep Gideon hen niet eerder? Ooit waren Manasse en Efraïm
twee zoons van Jozef. Opa Jakob zegende toen niet Manasse, de oudste, maar
Efraïm; die zou zelfs machtiger worden. (Genesis 48:12-20) Jaren later had Manasse
méér grondgebied als Efraïm gekregen. En nu heeft die onaanzienlijke Gideon uit
Manasse Israël verlost, zonder hen! Ach, wat zielig! Zo gaat het wel vaker, toch?
Iemand in de familie voelt zich achtergesteld. Dan heb je weinig nodig voor ruzie.
Wat doet Gideon? Zijn antwoord getuigt van wijsheid, zelfbeheersing en geloof.
Hij relativeert zijn eigen aandeel: ‘Wat ik deed is niets vergeleken bij wat jullie
deden! Door ons sloegen ze op de vlucht, maar jullie pakten twee kopstukken!’.
Ook geeft hij God de eer: ‘God heeft Oreb en Zeëb aan jullie uitgeleverd.’ (8:1-3)
Een fraai stukje conflicthantering van Gideon! Positief! Wat kun je blij zijn met
zo’n bemiddelaar. Wat kun je zo iemand missen, als je de ander niet kunt bereiken.
Maar dan volgt er een stuk waarin Gideon ons zwaar tegenvalt. (8:4-9)
Alsof zijn eigen eer en gekwetstheid ineens een rol speelt, zoals eerder bij Efraïm.
Als Gideon tijdens de jacht op de Midjanieten bij de steden Sukkot en Penuel eten
voor zijn mannen vraagt, krijgt hij nul op zijn rekest. Beide steden lagen op de route,
waar de Midjanieten vaker langs kwamen. Wie weet – dachten ze – komen die
Midjanieten later weer terug en nemen ze dan wraak. Misschien was ‘t kleingeloof:
zal God ons écht door die 300 man redden?
Gideon bedreigt ze, trekt verder en weet ook twee kopstukken te pakken: Zebach
en Salmunna, koningen van Midjan! [zie Psalm 83] Gideon doodt hen uit wraak,
omdat zij zijn broers gedood hebben. Hij misbruikt daarbij ook Gods naam (8:10-21).
Maar wat vooral opvalt is zijn wraakzucht naar de zustersteden Sukkot en Penuel.
(8:13-17) Het mag kleingeloof of ongeloof zijn geweest van die steden, wat Gideon
deed was wel buitenproportioneel! 77 leiders van Sukkot laat hij afranselen en bij
Penuël gaat hij ver over de schreef: hij behandelde dit stad alsof ‘t heidenen waren.
Die mocht je (Deuteronomium 13:14) doden, maar alleen na goed onderzoek.
Wat komt er bij Gideon veel “vlees en wereld” bij…
Ook als je ziet hoe het verder met Gideon gaat. (8:22-31)
Als er rust is gekomen, willen de Israëlieten hem wel als heerser / koning hebben.
Gideon bedankt voor de eer en verwijst naar God ‘De HEER is uw heerser.’(8:23).
Positief, zeker. Maar… was ‘t daar maar bij gebleven. Want hij wil er toch wat aan overhouden. Dan geven ze hem uit de buit van de Midjanieten zo’n 18 kilo gouden sieraden. (8:24) Gideon maakt er een efod van: een priesterjas met daarin mooi ingelegde edelstenen in een gouden rand. Het is eigenzinnige godsdienst van Gideon. Wat volgt is bijgelovige verering door het volk. Uiteindelijk leidt dat naar de onder-gang van Gideon en zijn familie, staat er veelzeggend bij.
(8:27) Dankzij Gideon is er 40 jaar rust en hij sterft op gezegende ouderdom. (8:28,32)
Bij Gideon en het volk lijkt geloof soms meer van de buitenkant dan de binnenkant.
Vrome woorden, een levensstijl die misschien beter kon. Soms liepen ze weg voor
consequenties van het geloof. Toch geeft God aan Gideon ook een plek in de lijst
van geloofshelden in Hebreeën 11. Gods genade is groter dan onze genade zou zijn.
Misschien herkennen we iets van Gideon bij onszelf. Dat dubbele: soms enthousiast
en vol vertrouwen op God; dan zijn er goede dingen. Soms ook gevoelig voor eer,
wraak, eer of beloning; dan blijven goede daden uit of komen er slechte dingen.
Ons leven was en is vaak een mix van goede en zwakke kanten. Het doet ons met
Gideon, die tijdelijke, onvolkomen rechter, uitzien naar Jezus Christus, de blijvende,
volmaakte én genadige Richter. Hij kwam om zondaars te redden, ook ons.
Goddank: ‘Nog eenmaal zal Hij komen als Richter van ’t heelal, die dan het hoofd
der vromen – ‘heiligen en twijfelaars’ (Opwekking 798) – voor eeuwig kronen zal’.
Amen
Here God, dank U voor uw genade en trouw. Daar moesten Gideon en uw volk Israël het van hebben, in die tijd waarin ieder deed wat kwaad was in uw ogen. Dank U voor Gideon en andere rechters (rechtzetters) in de Bijbel: Debora, Jefta, Simson en latere koningen. We zijn ‘t meest blij met uw Zoon, Jezus Christus. Hij is onze Heerser (vgl. 8:23), beter en rechtvaardiger dan Gideon, David, Hizkia; beter ook dan staatshoofden in onze tijd.
Heer, we danken U voor uw genade en trouw ook nu. Vandaag doen veel mensen ook wat ze zelf maar willen. Met wat U wilt houden ze amper rekening. Soms schoten of schieten wijzelf tekort. Wees goed voor ons en geef geloof, bekering en zekerheid, ook aan ons.
Sterk ons in wat ons kwelt aan ziekte en zorg, wat ons bezighoudt uit heden en verleden. * ‘Wij zijn uw volk, als vreemdelingen hier met elkaar een leven lang te gast. Er ligt een hemels vaderland voor ons klaar. Help ons volhouden. U laat niet los! Laat het een zegetocht zijn van heiligen en twijfelaars bij elkaar. Maar kijk, wij lopen nog! Wij lopen achterna wat U heeft beloofd. Wij zijn omringd door zoveel helden die ons voor zijn gegaan. Daarom geven wij niet op: het zijn de schouders waarop wij mogen staan. Help ons volhouden, tot U komt. Wees voor ons, naast en om ons heen! U laat ons nooit alleen!’ Amen