Weekopening: maandag 21 augustus 2023
Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam, al wat ik heb is God. (bij Psalm 73: 26)
1e lied: Wat God doet, dat is welgedaan – Gezang 432 (LvdK)
Bijbel: Psalm 73
1 Een psalm van Asaf.
Ja, God is goed voor Israël, voor wie zuiver zijn van hart!
2 Toch had ik bijna een misstap begaan, bijna waren mijn voeten uitgegleden,
3 want ik keek met afgunst naar de dwazen, benijdde het geluk van wie kwaad doen.
4 Tot hun dood blijven zij voor ziekte gespaard, hun buik is goedgevuld,
5 aardse kwellingen kennen zij niet, het lijden van anderen gaat aan hen voorbij.
6 Daarom is hoogmoed hun halssieraad en bedekt geweld hen als een mantel,
7 hun ogen puilen uit het vet, van eigenwaan zwelt hun hart.
8 Ze spotten, spreken kwaad en dreigen vanaf hun hoge zetels,
9 ze zetten een mond op tot aan de hemel en hun tong roert zich overal op aarde.
10 Daarom lopen de mensen achter hen aan, drinken hun woorden in als water
11 en zeggen: ‘Hoe zou God iets weten? Beschikt de Allerhoogste over kennis?’
12 Zo zijn de goddelozen ten voeten uit, ze verrijken zich, onverstoorbaar.
13 Ja, vergeefs hield ik mijn geweten zuiver en waste ik mijn handen in onschuld!
14 Want ik werd gestraft, dag aan dag, en geslagen, elke morgen weer.
15 Maar zou ik spreken als zij, ik pleegde verraad aan Gods kinderen!
16 Dus bleef ik nadenken, ik wilde weten waarom – het was een vraag die mij kwelde,
17 tot ik Gods heiligdom binnenging en mij hun einde voor ogen bracht.
18 Ja, U zet hen op een glibberig pad en stort hen in een diepe afgrond.
19 In een oogwenk is het met hen gedaan, hun … einde is een verschrikking.
20 Ze zijn als een nachtmerrie na het ontwaken, Heer,
bij het opstaan verjaagt U ze als beelden uit een droom.
21 Zolang ik verbitterd was, gekwetst vanbinnen,
22 dom en dwaas, was ik bij U als een redeloos dier.
23 Maar nu weet ik mij altijd bij U, U houdt mij aan de hand
24 en leidt mij volgens uw plan. Dan neemt U mij weg, met eer bekleed.
25 Wie buiten U heb ik in de hemel? Naast U wens ik geen ander op aarde.
26 Al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam,
de rots van mijn bestaan, al wat ik heb, is God, nu en altijd.
27 Wie ver van U blijven, komen om, wie U ontrouw zijn, verdelgt U.
28 Bij God te zijn is mijn enig verlangen, mijn toevlucht vind ik bij God, de HEER.
Overdenking: Al bezwijkt mijn hart….al wat ik heb is God!
Als je ouder wordt, dan weet je – zegt de volksmond: je gebreken nemen toe.
Uw benen doen ‘t niet zo goed meer, uw handen houden niet meer zo stevig vast.
Uw ogen kunnen minder zien, uw oren hebben een gehoorapparaat nodig, enz. Je hebt te maken (gehad) met ziekte, tegenslag, rouw, verlies aan mogelijkheden.
Sommigen zijn, ondanks hun hoge leeftijd, nog vitaal; anderen meer zorgbehoevend. Maar ieder kan opzien tegen vandaag, tegen morgen…
Vaak gebruiken we pillen tegen allerlei kwalen. Maar tegen ouderdom zijn er geen medicijnen. Dan wellen vragen zomaar in je hart op:
Als ik nu eens iets krijg en ik word NIET beter?
Als ik hulpeloos word, helemaal aangewezen op andersmans hulp, wat dan…?
Als ik dement word en niet meer zou weten wíe ik ben en jij…
Als m’n laatste dag aanbreekt, is ‘t dan goed? Met God? Met anderen? Voor uzelf?
Allemaal reële mogelijkheden. Maar als ze u aangaan, dan komt alles wel dichtbij…
Asaf, de dichter van psalm 73, heeft met reële mogelijkheden gerekend. Hij had een zware strijd achter zich. Gods weg was hem een raadsel. Nee, hij zou moeite hebben met Gezang 432: ‘Wat God doet, dat is welgedaan’. (Net als wij soms hebben….) Hoe kan het dat dwaze goddelozen voorspoed hebben (v. 3,12)?
Hoe kan ‘t dat Gods kinderen vaak in de hoek zitten waar de slagen vallen (v. 13,14)?
Asaf tobde ermee… Het was echt een strijd!
Maar Asaf ontdekte méér. Hij ontdekte dat hij een korte termijn-kijk had. Dat was toen
hij Gods heiligdom binnenging en op het einde van die goddelozen lette (v. 17). Ze leefden alleen maar voor het hier-en-nu; aan hun levenseinde dachten ze niet.
“Eten, drinken en vrolijk zijn, want morgen sterven wij”… Triest en kortzichtig.
Toen ging voor Asaf er een geheim open: God werkt op de lange termijn.
Geloof rekent met de lange baan: het einde! Zelfs dan houdt ’t niet op, want de HERE blijft dan ook over! Dat staat in v. 23-25 wel zo’n 6x “U”:
Maar nu weet ik mij altijd bij U, U houdt mij aan de hand, U leidt mij. Dan neemt U mij weg, met eer bekleed (‘in heerlijkheid’ NV).
Wie buiten U heb ik? Naast U wens ik geen ander op aarde.
Nee, Asaf blijft niet in hoger sferen zweven. Hij weet hoe ‘t in het leven kan gaan.
Er is een reële mogelijkheid dat zijn einde komt (v. 26a): al bezwijkt mijn hart en vergaat mijn lichaam…. Lichaam en hart – je hele levensbestaan, lichamelijk én geestelijk.
Als die bezwijken, is ‘t in feite met je gedaan. Waar moet een mens op terugvallen?
Ho, zegt Asaf. Dan is God – die grote U – “de rots van mijn hart…” (v. 26b).
Een christen zegt: als ik bezwijk, ben ik geborgen in God, in Christus (Kol. 3:3).
IK bezwijk, maar HIJ nooit! Hij is “mijn sterke rots”! Als eenmaal mijn laatste restje levenskracht verdwijnt, dan blijft de kracht van Gods hand, dan is er toekomst. Asaf kon nog niet weten, wat wij wél als onze rijkdom weten: dat onze Here Jezus zei: Wie in Mij gelooft, zal léven, óók al ben je gestorven (Joh. 10:26).
God is ook “al wat ik heb”. NV en HSV zeggen het precieser: “mijn erfdeel voor eeuwig”.
Toen Israël Kanaän innam en verdeelde, gaf God elke stam een stukje land: erfdeel. Alleen Levi / de Levieten niet, want zij dienden de Here speciaal, in het heiligdom.
Voor hen gold: de HERE – was hun erfdeel; niet het land.
Wat zegt Asaf nu? Wie zich aan de HERE toevertrouwt, mag zeker weten dat God zelf zijn eeuwig erfdeel is! De HERE is mijn enig bezit, dat mij nooit ontnomen kan worden.
Hier komt Asaf tot grote hoogte. Hier hoor je al dezelfde vreugdeklank als bij Paulus:
Als God vóór ons is, wie zal dan tegen ons zijn? (Rom. 8:33)
Wat is het geheim en de kracht van het geloof?
Dit: mijn geloof is niet gebonden aan menselijke mogelijkheden, verzorging, medicijnen, behandeling of aards geluk. Die zijn zeker nodig. Maar geloof kijkt verder, naar de HERE. Mijn geloof mag zich naar Hem uitstrekken en mijn geloof doet me zeggen:
al zou mij alles ontvallen, al ga ik zelf ten onder, dan nog ben ik behouden. Want de HERE is mijn Rots, mijn eeuwig erfdeel. Al wat ik heb is God!
Het láátste woord voor ons is niet de dood, al heeft de dood het hóógste woord.
Het laatste woord is leven, hét Leven, een Persoon: Jezus, de Opstanding en het Leven.
Wie in Hem gelooft, zal niet verloren gaan, maar eeuwig leven. Hem zij de glorie!
Amen
2e lied: ‘k Zal dan gedurig bij U zijn – Psalm 73: 12, 13 (OB) en 11 (LB)